Dit blog gaat in op de wilgenfamilie en de schietwilg in het bijzonder, omdat deze de grootste concentratie salicine bevat. De wilgenfamilie (Salicaceae) in bestaat uit struik- en boomsoorten. Dit zijn over het algemeen pioniersoorten. Deze vestigen zich als eersten in een gebied en kunnen vaak goed tegen wisselende omstandigheden (zoals overstromingen en droogte). Ze hebben wel veel licht nodig. Pioniersoorten kom je niet of nauwelijks tegen in een oud bos. De geschiedenis van wilgenbast gaat al tot 4500 jaar geleden terug, naar de Sumeriers.
Wilgen en populieren
De wilgenfamilie kan worden onderverdeeld in twee groepen: de populieren en de wilgen.
Een veel voorkomend voorbeeld van een populier is de witte abeel. Deze is gemakkelijk te herkennen door twee kenmerken: de ruitvormige inkepingen in de bast bij iets oudere exemplaren (komt alleen voor bij de witte en grauwe abeel) en de wittige bladeren. Zeker wanneer het waait, is deze boomsoort prachtig door het contrast van de donkergroene en witte bladeren.
De wilgen zijn lastiger van elkaar te onderscheiden. Er zijn er wel een paar die goed zijn te herkennen, zoals de kruipwilg en de treurwilg. Het klassieke idee van dat een wilg smalle langwerpige grijsgroene bladeren heeft, gaat overigens niet altijd op. De boswilg heeft bijvoorbeeld vrij ronde bladeren.
Knotwilg
De knotwilg is geen boomsoort, maar een bijnaam van een geknotte wilg. De naam knotwilg duidt dan ook op een wilg en niet een specifieke soort. Er is niet sprake van een vaste soort voor het knotten, hoewel vaak de schietwilg hiervoor wordt gebruikt. Ook andere boomsoorten kunnen overigens worden geknot, zoals de els, linde en es (bij deze laatste soort ligt dat nu wat gevoelig door de essentaksterfte, een schimmelziekte).
Schietwilg
De schietwilg lijkt sterk op de kraakwilg en de katwilg. Omdat ook kruisingen tussen de schietwilg en de kraakwilg voor kunnen komen wordt het herkennen of determineren van de juiste soort wat lastiger. De knoppen van de Schietwilg staan verspreid (niet recht tegenover elkaar). De buitenkant van de knoppen vormt één geheel, ze hebben één ‘knopschub’. De knoppen zijn langwerpig.
De twijgen van de schietwilg zijn eerst geel of rood, later worden ze (rood)bruin. De bladeren zijn smal en lang (lancetvormig) en hebben een donkergroene bovenzijde. Hij bloeit in de lente en de bloemen zitten in dichte katjes bijeen. De mannelijke katjes zijn te herkennen aan hun gele stuifmeel en uitstekende meeldraden, de vrouwelijke katjes zijn eerder groenachtig.
Waar je ze vindt
De schietwilg komt voor in heel Europa, met uitzondering van het noorden en het uiterste oosten (hij komt amper voor in Rusland). In Nederland komt de soort vrijwel overal wel voor. Schietwilgen groeien op vochtige tot natte plaatsen met een vrij hoge tot zeer hoge voedselrijkdom. Hij kan voor een wilg relatief veel schaduw verdragen, waardoor hij ook in zeer natte bossen (broekbossen) voorkomt. Veel boomsoorten kunnen daar niet groeien, o.a. omdat de wortels door het water kunnen rotten. Daarnaast is de schietwilg mede door de snelle groei ook veel aangeplant.
Gezondheidstoepassingen wilg
Het gebruikte deel van de wilg is de wilgenbast. Meestal gebruikt men takken die al 2 a 3 jaar oud zijn. Het blad heeft minder salicine dan de bast. Salicine valt onder de fenolglycosiden.
Wilgenbast werkt ontstekingswerend en pijnstillend. het wordt van oudsher vaak ingezet bij gewrichtsklachten, omdat het ook het kraakbeen beschermt. Daarnaast wordt het ook gebruikt bij hoofdpijn, spierpijn en jichtklachten.