Op een drukke zaterdag bij Van der Pigge, mensen die op deze dag de winkel vaker bezoeken weten uit ervaring dat dit een pleonasme is, kwam een dame in de deuropening staan. Ze blokkeerde behoorlijk de ingang en de klanten die op dat moment naar binnen wilden moesten maar buiten wachten. De vrouw probeerde de aandacht van de man achter de toonbank te trekken door hem indringend aan te kijken. De bewuste medewerker keek op van zijn werkzaamheden en zag de vrouw staan. Ze maakte een hoofdgebaar zo van ‘hier!’
Pigge’s medewerker hielp de klant waarmee hij bezig was rustig verder en toen hij daarmee klaar vervolgde hij met “Wie mag ik helpen?” Voordat de klant die ook echt aan de beurt was iets kon zeggen, riep de struise vrouw in de deuropening “Hé Pig, kun je me even helpen?” Uiteraard begon het in de winkel te roezemoezen, zo van “Ja maar, ik was aan de beurt” en ”Je moet maar lef hebben”, maar toch was het protest ditmaal niet zo heftig als je zou verwachten. Kennelijk was de urgentie van deze vrouw bij iedereen voelbaar.
De medewerker, lichtelijk geamuseerd, kwam achter de toonbank vandaan en liep naar de deur. De vrouw was in elk geval niet van plan haar plek in de deuropening te verlaten. “Het is mijn man”, zei ze op fluistertoon. De medewerker vroeg haar toch maar even binnen te komen en loodste haar naar het zijkamertje. “Het is mijn man, begrijpt u wel”, herhaalde ze zuchtend, om vervolgens lange tijd de medewerker indringend aan te kijken.
“Wat is er met uw man?” De medewerker kon uit haar blik echt niet opmaken waar ze voor kwam. De vrouw begon driftig met haar wenkbrauwen te bewegen. Op en neer, op en neer in steeds sneller tempo. “Snapt u?” Nou nee. De medewerker snapte er niets van. De vrouw bracht haar gezicht dicht bij dat van de man en herhaalde haar wenkbrauwbewegingen. “Snapt u wel?” Hij deinsde nee-schuddend achteruit totdat hij niet verder kon en klem kwam te staan tussen de vrouw en de stellingkast.
“Mijn man kan niet meer eh…” Ze maakte met haar hand een beweging omhoog. En dat begreep de medewerker wél. Hij vroeg haar of haar man ziek was of was geweest. De vrouw schudde van nee. Was er sprake van medicijngebruik, een of andere valpartij of een blessure? Allemaal nee. “Ik heb wel wat,” zei de man, “ik moet even wat mengen boven.” De vrouw bleef wachten in het zijkamertje.
De medewerker raadpleegde een oud recept van een van zijn voorgangers, mengde wat kruiden bij elkaar en kwam met het bruine papieren zakje naar beneden. “Driemaal daags een kop thee zetten met deze kruiden, in kleine slokjes opdrinken, het mag ook zijn afgekoeld en bij voorkeur buiten de maaltijden om.” De dame rekende af en vertrok in hoog tempo. Bij haar aftocht moesten flink wat wachtenden gehaast achteruit stappen.
Enkele weken later, op weer zo’n drukke zaterdag, wurmde de vrouw uit dit verhaal zich weer tussen de wachtenden door en riep de medewerker toe: “Hé Pig! Het gaat zó!” Ze maakte weer haar handbeweging naar boven en stak vervolgens haar duim op. Dat herhaalde ze nog maar eens, voor het geval de medewerker het niet echt gezien of gehoord had. Ze draaide zich om en vertrok. Net zo snel als ze gekomen was.