De granaatappel is een bijzondere vrucht die al duizenden jaren bekend is en zowel botanisch als cultureel een rijke achtergrond heeft. Van origine komt hij uit zowel Noord-India als uit de omgeving van Irak en Iran. Geliefd in de oude Mesopotamische, Egyptische en Perzische culturen. Het cultiveren lukt nog niet in Noord-Europa, maar inmiddels groeit hij ook in het Middellandse Zeegebied, Centraal-Azië, delen van Afrika en Amerika.
Botanie
Punica granatum is de botanische naam; de plant het hoort bij de familie van de lythraceae ook wel kattenstaartachtigen genoemd. Dit zijn tweezaadlobbige kruidige planten en bomen; kattenstaart en henna horen ook tot deze groep.
Het is een bladverliezende struik die tot een boom kan uitgroeien van vijf tot max tien meter. De kroon is dicht en ietwat warrig vertakt met lichtbruine twijgen met een scherpe takdoorns. Zoals wel duidelijk zal zijn, de boom groeit goed in een warm droog klimaat. De prachtige oranje rode bloemen floreren in de zomer, en omdat de granaatappel zelfbestuivend is, ontstaan hieruit in de nazomer de geel-rode vruchten.
De vrucht, daar gaat het uiteindelijk om, toont helemaal geen gelijkenissen met de appel. Feitelijk is het een ronde bes van ongeveer 10 cm met een harde, leerachtige schil en honderden sappige zaadjes binnenin. De vrucht heeft vlezige bittere compartimenten, daarbinnen zitten talrijke zoete pitjes. De structuur zorgt ervoor dat je iets meer werk moet verrichten in vergelijking met een appeltje schillen.